Skip to main content

Wat als iets wat voor de één heel gewoon is, voor de ander juist vreemd of zelfs ongemakkelijk aanvoelt?

Toen ik bij Ecopulz begon te werken aan de Nederlandse warmtetransitie, werd dat voor mij al snel duidelijk. In Nederland hoorde ik regelmatig dat mensen liever niet wilden overstappen op elektrisch of inductie koken. Dat verbaasde me – want in Denemarken, waar ik ben opgegroeid, kookte iedereen die ik kende elektrisch. De eerste keer dat ik een gasfornuis zag, was tijdens mijn studiereizen door Europa. Het voelde vreemd, simpelweg omdat het niet was wat ik kende van thuis.

Toen besefte ik nog niet dat mijn gevoel van “normaal” werd gevormd door de dingen waaraan ik gewend was. Elektrische kookplaten waren voor mij vanzelfsprekend en ongezien. Gasfornuizen daarentegen waren onbekend, waardoor ik ze automatisch kritischer beoordeelde.

Het is interessant hoe dat werkt. We staan zelden stil bij de dingen die we als “normaal” beschouwen. Ze zijn er gewoon – vertrouwd en vanzelfsprekend.

Op dezelfde manier dacht ik vroeger nauwelijks over stadsverwarming na. Wij hadden het thuis niet, maar veel anderen wel. Het was gewoon onderdeel van het dagelijks leven – iets vanzelfsprekends waar niemand over sprak.

Vandaag de dag is ongeveer 64% van de Deense huishoudens aangesloten op stadsverwarming, met een dekking van meer dan 95% in de vier grootste steden. Jaarlijks komen er zo’n 35.000 woningen bij, en als deze trend zich doorzet, kan tegen 2030 ongeveer 80% van de Deense huishoudens aangesloten zijn. Ter vergelijking: in Nederland is dat slechts ongeveer 6% van de woningen. Dat verschil is niet alleen zichtbaar in kilometers leidingen en liters warm water, maar ook in de manier waarop mensen erover denken en welke associaties ze hebben.

 

Hoe geschiedenis bepaalt wat “normaal” voelt

Onze associaties worden gevormd door ervaringen in de loop van de tijd.

In Denemarken begon grootschalige investering in stadsverwarming na de oliecrisis van 1973, met als doel de afhankelijkheid van geïmporteerde fossiele brandstoffen te verminderen. Tegelijkertijd ontdekte Nederland het Groningerveld en bouwde een uitgebreid gasnetwerk. Voor Denemarken betekende onafhankelijkheid dat men weg van geïmporteerde brandstoffen ging; voor Nederland kwam onafhankelijkheid juist van eigen gas.

Dit verschil bepaalt nog steeds hoe mensen in beide landen energienetwerken ervaren. In Denemarken wordt stadsverwarming gezien als een betrouwbare, lange tijd ontwikkelde bron van onafhankelijkheid. In Nederland is het nieuw en onbekend – en voor sommigen symboliseert het zelfs het einde van de onafhankelijkheid die aardgas ooit bood.

 

Nieuwe associaties creëren

Wanneer iets vertrouwd is, accepteren mensen het makkelijker. De uitdaging voor de Nederlandse warmtetransitie is daarom niet alleen technisch of financieel, maar ook cultureel. Hoe kunnen we positieve associaties met stadsverwarming opbouwen?

Associaties ontstaan uit ervaringen. In Nederland betekent dat dat mensen goede ervaringen moeten krijgen met stadsverwarming – door transparantie, eerlijke prijzen, lokaal eigenaarschap en zeggenschap over hoe systemen worden vormgegeven en beheerd. Op den duur kan dit een nieuwe norm vormen.

Maar dit vergt tijd, consistentie en lange termijn investeringen – zowel in infrastructuur als in vertrouwen.

 

Wat is “het Deense model”?

Het Deense stadsverwarmingsnetwerk is ontstaan als strategische reactie op de oliecrisis in 1973. Het land investeerde zwaar in collectieve verwarmingssystemen en maakte gebruik van restwarmte van elektriciteitscentrales, industrie en afvalverbranding.

Om stadsverwarming concurrerend te maken, introduceerde de Deense overheid energie- en CO₂-belastingen, waardoor aardgas relatief duur bleef in vergelijking met collectieve warmte. Dit was een bewuste beleidskeuze om de milieukosten en maatschappelijke kosten van fossiele brandstoffen mee te nemen en de onafhankelijkheid van energievoorziening te bevorderen.

Tegelijkertijd ontwikkelde Nederland zijn gasinfrastructuur rondom het rijke Groningerveld. Dit veld, dat decennialang goedkoop gas leverde, stopte de normale productie in oktober 2023 en werd permanent gesloten in oktober 2024. Noodproductie is nog toegestaan in uitzonderlijke situaties, maar Groningen is feitelijk gesloten. Dit markeert een omslagpunt: Nederland staat nu voor de uitdaging om zijn energieonafhankelijkheid opnieuw te definiëren zonder het veld waarop het zo lang vertrouwde.

Het Deense systeem is al meer dan 50 jaar in ontwikkeling. Die lange geschiedenis betekent niet alleen een uitgebreid netwerk, maar ook tientallen jaren ervaring met technologie, beleid en betrokkenheid van gemeenschappen. De belangrijkste les: een succesvolle energietransitie vereist lange termijn visie en consistente politieke ondersteuning.

 

De kracht van gemeenschappen

Een van de grootste verschillen tussen Denemarken en Nederland ligt in eigenaarschap en bestuur.

In Denemarken zijn er ongeveer 360 stadsverwarmingsbedrijven, waarvan ongeveer 286 in handen zijn van consumenten via coöperaties. De resterende 58 bedrijven zijn voornamelijk gemeentelijk eigendom. Door de wetgeving mogen Deense stadsverwarmingsbedrijven geen winst maken op de levering van warmte. Dit beschermt consumenten, bevordert samenwerking en creëert lokaal vertrouwen.

In Nederland zijn de meeste stadsverwarmingsnetwerken in handen van een paar grote commerciële bedrijven. Hoewel dit grootschalige investeringen mogelijk maakt, beperkt het ook de lokale invloed en betrokkenheid.

In Denemarken worden veel coöperatieve warmtenetwerken – fjernvarmefællesskaber – beheerd door lokale gemeenschappen. Burgers, bedrijven en gemeenten werken samen om groene energie lokaal te produceren, opslaan en delen. Omdat de warmte lokaal wordt opgewekt, hoeft deze niet door lange leidingen te reizen, en blijft het voordeel in de gemeenschap.

Deze structuur bevordert betrokkenheid, verantwoordelijkheid en een sterke sociale basis voor de energietransitie.

 

Wat kan Nederland hiervan leren?

Het Deense verhaal biedt geen kant-en-klare oplossing, maar wel waardevolle inzichten. De Nederlandse situatie – met bestaande infrastructuur, dichtbevolkte steden en andere bestuursstructuren – vereist een eigen aanpak.

Toch kan het creëren van ruimte voor lokale warmtecoöperaties naast grotere warmtebedrijven een veelbelovend hybride model zijn. Dit kan de warmtetransitie versnellen, terwijl burgers ook meer eigenaarschap en zeggenschap krijgen – wat op zijn beurt het draagvlak vergroot.

De warmtetransitie gaat immers niet alleen over techniek. Het gaat ook over het vormgeven van een nieuwe norm.

Verandering kan ongemakkelijk zijn – maar het biedt ook de kans om samen te bepalen wat we als normaal beschouwen.